“Daar zat ik dan, op de camping met mijn nieuwe vlam en zijn kinderen van 3,5 en 2 jaar oud. Van buiten zagen we eruit als een keurig gezinnetje. Maar ik ben de Stief. Zo’n type dat extra haar best doet, omdat ze niet voor de echte moeder wil onderdoen. Maar van opvoeden had ik geen kaas gegeten.
Ik wist niet wat ik moest doen toen de oudste steeds over poep praatte. En dan vooral tijdens het eten. Verbieden wilde ik niet, dat vond ik zó humorloos. Daarom besloot ik er een schepje bovenop te doen. Als hij poep wilde, kon hij poep krijgen. “Wie wil er een boterham met poep?” vroeg ik op luide toon, terwijl ik naar de chocopasta greep. De keurige buurvrouw van de caravan naast ons, verslikte zich. Ik ging door. Pindakaas noemde ik diarree. Een worstje was een harde drol en ga zo maar door.
Het werkte niet. ’s Middags zong de oudste speciaal voor mij een zelfgemaakt liedje over poep.
Als Stief heb je niet altijd makkelijk. De best haalbare plaats is de tweede. En dat moet ook. Vader en moeder hóren belangrijker te zijn. Toch probeer je van alles te doen voor ’t kleine spul. En stiekem ben je ook nog trots op je onzelfzuchtigheid.
Ik weet niet wanneer je té ver gaat met je goede bedoelingen. Vrienden vertellen je steeds dat het tóch nooit hetzelfde is en dat je nooit aan de echte moeder of vader kunt tippen. Ik werd er behoorlijk onzeker van.
Maar toch. Daar sta je dan. Bij dokter en kapper. Op ouderavond en schoolplein. Met warme melk en pleisters. “Mag ik jou mama Sas noemen?”, vroeg de oudste opeens. Op dat moment snapte ik dat dat het beter om naar de liefde ván een kind te kijken, in plaats van de liefde vóór een kind.”