“De tennisbaan is mijn tweede thuis. Ik werkte er jaren als vrijwilliger, het is zowat bij mij om de hoek. Banen vegen, de boel op orde houden en bardiensten draaien. Fijn om te doen, maar toen mijn partner ziek werd, was ik thuis hard nodig.
“Ik kom weer onder de mensen”
Nadat ik alleen kwam te staan, had ik geen zin om het werk weer op te pakken. Ik was gesloopt en had geen zin in vreemde mensen om me heen. Totdat een maat aan me begon te trekken. Of ik een keer met hem een balletje wilde slaan. Ik heb het eerst afgehouden, maar kijk, hier sta ik. Ik speel minstens vier keer per week.
Een Roger Federer zal ik nooit worden, maar ik heb plezier in het spelletje. En ik kom weer onder de mensen. Er is altijd iemand om mee te buurten. Dan ga je daarna toch vrolijker naar huis.”